2.1.7.1 Uitgangspunten

De theoretische uitgangspunten voor kenniscreatie zijn hier ontleend aan Scardamalia & Bereiter, 2014 (p 399).

  1. U zorgt voor samenwerking in probleemorientatie met vragen als: hoe vindt verzilting van de grond plaats en hoe werkt dat door naar allerlei andere zaken? Hoe kunnen we daarmee omgaan? Of: wat zijn verantwoorde oplossingen? 
  2. U voorkomt het stampen van definities en focust op 'weten hoe het werkt' zodat studenten zelf met elkaar kunnen verklaren waarom de ideeën die ze opbouwen over een bepaald onderwerp beter, dieper en rijker zijn geworden
  3. U stimuleert een proces van ontdekken van een bepaald fenomeen in relatie tot een vraagstuk. Dit is een proces van interactie waarin haast fenomenologisch dat waaarnaar men op zoek is, zichzelf laat zien’ (Heidegger, 1977, p. 34)
  4. U begeleidt studenten richting 'zone van nabije ontwikkeling' die door sociale interactie wordt ontsloten/betreden (Vygotsky, 1978, 1981, 1986)
  5. U focust op interactie met ouderen, experts en leeftijdgenoten (peers) omdat dit belangrijk is voor en door inbedding en de spreiding van het psychologisch functioneren in de gemeenschap
  6. U gaat ervan uit dat abstract denken en ander hoger mentaal functioneren geworteld is in het sociale leven (Baker-Sennett, Rogoff, Bell, & Wertsch, 1992; Wertsch, 1998). Daarbij spelen taal en interactie een belangrijke rol in de kennisconstructie, vanwege de ervaringsgerichte directheid van het leven. Lichaamstaal drukt het emotionele en het sociale uit, en in taal vinden mensen de toonaarden voor hun rijke ervaringswereld (Cresswell & Teucher, 2011) en daarmee betekenisgeving
  7. U verdiept zich in zaken als spraak, tekens en symbolen (de semiotisch-mediërende betekenis ervan) en ‘activiteit’ als de basis voor de ontwikkeling van betekenis van deze semiotische middelen. Voor Leontiev had de menselijke geest zijn oorsprong in externe activiteit en transformeerde daaruit. De menselijke geest is dus niet iets ten opzichte van de externe activiteit. Menselijke cognitie en externe activiteit zijn voor hem producten van elkaar (Engeness & Lund, 2018)
  8. U ziet met Gal’perins het onderwijsleerproces en de mentale ontwikkeling als verdergaand dan kennis verwerven; het onderwijsleerproces is een psychologische ideale activiteit die begint in het externe vlak van de materiële vorm tijdens sociale activiteiten en transformeert daarna naar een interne psychologische vorm (Engeness & Lund, 2018)
  9. U gebruikt Gal’perin's onderwijsleermodel waarin mediatie, internalisering en activiteit centraal staan. Praktische activiteit en betekenisvol leren zijn daarin de pijlers, in tegenstelling tot reductionistische simplificaties en geïsoleerde, in stukjes opgedeelde leeroefeningen, omdat we last zouden hebben van de beperkte capaciteit van ons werkgeheugen. Psychologisch functioneren ontstaat op het psychologische vlak in de interactie met de sociale ecologie (Umwelt) (Vygotsky, 1981, p. 163), en vervolgens mogelijk op het neurologische vlak als consequentie van de (inter)acties. (Vygotsky, 1978, p. 58-57).

Meer weten? Zie Kenniscreatie